Weerleggingen van pagina 230
“Het is belangrijk dat in een populatie…”
Dit stukje gaat over normale variatie binnen een soort. Er wordt wel vaak over mutanten gesproken terwijl variatie ook prima zonder mutatie kan voorkomen. De meeste variatie ontstaat zelfs door recombinatie, een nieuwe combinatie van bestaande genen. Op het moment dat variatie het gevolg is van een gemuteerd gen is er sprake van beschadiging en een gen kan zelfs ‘uit’ gaan. Dit betekent dat gemuteerde exemplaren altijd minder sterk (hoe gering ook) zijn dan exemplaren die dat gen nog onbeschadigd en ‘aan’ hebben staan. In sommige situaties, zoals in het boek beschreven, is dat niet erg. Denk maar eens aan een dier dat zijn pigment grotendeels verliest of, zoals in het geval van de sneeuwhaas, alleen pigment vormt als het warmer wordt. Het dier zou in een groene omgeving dadelijk opvallen maar in sneeuwgebieden plotseling in het voordeel zijn.Een interessant experiment vond plaats met koeien.
De koeien waren door de eeuwen heen door fokkerij veredeld. Hetzij tot vleeskoe tot melkkoe tot dubbeldoelkoe enz.. Al die veredelde koeien waren in hun specifieke omgeving voordeliger dan de oorspronkelijke koe. Maar het vermoeden werd waar toen ze bijna alle Europese rassen weer met elkaar gingen kruizen. Er kwam een koe uit (Heckrund) die weliswaar minder melk en/of vlees gaf maar wel veel sterker was wat betreft gezondheid. Wat was er gebeurd? Bij het fokken werden bepaalde eigenschappen die niet nodig waren geëlimineerd. Die eigenschappen waren in de stal niet meer nodig. Bij het fokken werden bepaalde genen dus als het ware uit gezet en ze op den duur verdwenen. Bij het terug fokken werden de genen die bij de één weg waren weer aangevuld door de ander en zo ontstond weer een genetisch rijker exemplaar.
De vraag is nu:
Waren de dieren vroeger minder ontwikkeld of juist sterker ontwikkeld? De evolutietheorie gaat er van uit dat soorten van lager naar hoger gaan maar deze proef (die overigens in de natuur regelmatig terug is te vinden) laat zien dat een soort niet eindeloos kan variëren omdat de exemplaren uiteindelijk zwakker worden.