Weerleggingen van pagina 241
“ongeveer 300 miljoen jaar geleden…”
Het moet een geweldig gezicht zijn geweest. Reuzenlibellen van bijna een meter breed! Enorme reptielen van soms wel 25 meter lang en zo hoog als een huis. En al deze dingen weten we doordat we de fossielen van deze beesten vinden.Het woord dinosauriërs werd nog niet zo lang geleden bedacht door Richard Owen (1842). Voor die tijd sprak men over draken. Rond 1800 zijn zoölogen (Zoölogie of dierkunde is een discipline in de biologie die dieren bestudeert) stelselmatig het dierenrijk gaan indelen in kleinere groepen (taxonomie) zodat de onderzoekers makkelijker konden aangeven met welke groep ze werkte. Vanaf ongeveer 1810 werden de gevonden fossielen van dinosauriërs wetenschappelijk onderzocht. De dinosauriërs hadden tegen het eind van de 20e eeuw meestal de rang van super-orde binnen de klasse van de reptielen. Het boek verteld dat rond de periode dat de dinosauriërs succesvol waren ook de eerste bedektzadige planten (gekenmerkt door bloemen en ze planten zich voort door middel van zaden in vruchten), zoogdieren en vogels ontstonden.
Hoe weten we dit nu eigenlijk?
Eigenlijk werkt het vrij simpel. Men heeft de verschillende aardlagen ingedeeld in periodes. Wanneer een bepaald fossiel voorkomt in bijvoorbeeld de Jura laag dan weet men dat het fossiel ongeveer 146-199 miljoen jaar oud is. Stel nu dat ze een fossiel van een zoogdier in dezelfde laag tegenkomen dan gaat men er van uit dat het fossiel in dezelfde periode heeft geleefd. Tot nu toe duidelijk? Maar hoe weet men nu dat de zoogdieren niet eerder aanwezig waren? Ook dit is simpel. Men kijkt naar de oudere lagen en als daar geen fossiel van een zoogdier in voor komt dan luid de conclusie dat ze toen nog niet bestonden.
Goed, zo werkt het dus in theorie maar werkt het ook zo in de praktijk? Nee! Wat veel evolutionisten niet weten (of willen weten) is dat de ‘oudere’ lagen soms veel complexere organismen bevatten dan de ‘jongere’ lagen. De lagen liggen niet netjes op elkaar. En van die lagen noemt men Cambrium. Met deze laag is iets interessants aan de hand. Deze laag is volgens wetenschappers ongeveer 570 miljoen jaar oud. In de lagen die ouder zijn (Ediacaran, Cryogenian) worden alleen zachte organismen, zoals wormen, gevonden. In de Cambrium vind er plotseling een explosie van complexe fossiele organismen plaats. Nu is het zo dat 87% van alle soorten (planten en dieren) die in hoger gelegen lagen voorkomen, ook al in het cambrium aanwezig zijn. Slechts de gewervelde dieren, de mosdiertjes, evenals de insecten, verschijnen pas in hogere aardlagen (het Ordovicium, siluur of Devoon).
Wat wil ik hier nu mee zeggen?
Het boek zegt dat levensvormen geleidelijk ontstonden. Bij deze bewering houd men geen rekening met de Cambriumlaag. Deze laag is een enorme puzzel voor de evolutietheorie. Als de aardlagen miljoenen jaren nodig hadden om te vormen dan was het inderdaad zo dat de fossielen een beeld zouden kunnen geven van evolutie. Maar nu is er die laag die dat allemaal in de war gooit. In een aardlaag van maar liefst 570 miljoen jaar oud vind men dus fossielen waarvan 87 procent ook in jongere lagen aanwezig zijn. Volgens de evolutietheorie kan dit niet want: Hoe ouder de laag, hoe primitiever de fossielen. Bovendien zien we dat verschillende groepen organismen in de jongere lagen plotseling verschijnen. Als de evolutietheorie klopt zouden deze organismen niet plotseling mogen verschijnen maar geleidelijk en met vele tussenvormen. Er zijn allerlei verklaringen aangedragen, de n nog ingewikkelder dan de ander, maar geen van alle geven een bevredigend antwoord.
Er is een verklaring die veel oplost maar niet past in de evolutietheorie:
De lagen zijn niet het resultaat van miljoenen jaren afzettingen. Alle dieren waren al aanwezig en toen vond er een catastrofe op aarde plaats waardoor vele soorten plotseling bedolven werden. Ik heb al eerder genoemd dat de afzettingen er eerder op lijken dat ze het resultaat zijn van waterstromen. Het boek noemt met enige stelligheid dat het uitsterven van de dinosauriërs te maken heeft met een enorme inslag van een rotsblok uit de ruimte. Hierdoor zouden de zoogdieren en vogels de kans gekregen hebben om tot ontwikkeling te komen. De kans dat zoogdieren en vogels een dergelijke catastrofe zouden overleven is natuurlijk erg klein. Bedenk dat zoogdieren en vogels hun lichaamstemperatuur op peil moeten houden en dat er door een dergelijke catastrofe de temperatuur op aarde drastisch naar beneden zou gaan. Dan zouden de zoogdieren en vogels enorm veel energie (voedsel) tot zich moeten nemen om alleen al hun lichaamstemperatuur te handhaven. Dit alleen al geeft een enorm probleem want door de duisternis (veroorzaakt door de stofwolken) zullen de planten ook niet meer groeien. Geen planten? Geen voedsel…
Een meer voor dan hand liggend scenario is dat de wereld geteisterd werd door enorme vloedgolven waardoor veel levensvormen bedolven werden. De hogere diersoorten zouden door hun intelligentie en hogere mobiliteit veilige toevluchtsoorden kunnen vinden. Maar op het moment dat die toevluchtsoorden ook overspoeld werden was er voor hen ook geen ontkomen meer aan. Dit scenario klopt veel beter met de feiten. Wormen en ander zachte organismen zullen de eerste zijn die bedolven worden onder sedimenten. Planten, vissen en allerlei andere organismen, die zich niet snel uit de voeten zouden kunnen maken zullen volgen en als laatste de organismen die wisten te ontkomen aan de eerste vloedgolven. De vloedscenario verklaard ook gelijk waarom er strakke lagen te zien zijn en geen geërodeerde. Wanneer lagen miljoenen jaren oud zouden zijn dan zou je toch tenminste enige erosie moeten zien. De lagen tonen dat in veel gevallen niet en dat zou eerder wijzen op een korte afzetting tijd.
Dinosauriërs zijn uitgestorven!
Mensen hebben nooit met dinosauriërs samen geleefd!
Niemand heeft ooit levende dinosauriërs gezien!
Deze kreten worden zo vaak herhaald dat we het zijn gaan geloven. Toch zijn hier kanttekeningen bij te zetten. Wanneer we over de naam, dinosauriërs, praten moeten we ons realiseren dat die benaming nog niet zo lang bestaat. Zoals ik al eerder vermelde werden deze fossielen pas vanaf ongeveer 1810 wetenschappelijk onderzocht en ingedeeld in groepen. De naam werd in 1842 door sr. Richard Owen (rechts) bedacht om de gevonden fossielen in te kunnen delen in duidelijke groepen.
Dinosauriër betekend: geduchte of vreselijke hagedis.
Voor deze tijd werd gesproken over ‘draak’ of ‘draken’. Deze benaming (draak) associëren de meeste mensen met sprookjes over ridders maar is dat wel terecht? In vrijwel elke cultuur komen verhalen voor over draken. Hoe kan het dat, terwijl deze culturen elkaar niet kenden, de verhalen allemaal op elkaar lijken?
Nu is er een wet, scheermes van Ockham genaamd, die kort gezegd stelt dat de meest simpele oplossing meestal de beste is. Dus de hypothese met de minste aannames (veronderstellingen) en minste externe factoren is vaak de beste. Laten we deze wet nu los op de verhalen over draken. Je kan een heel interessante theorie maken over hoe al die verhalen onafhankelijk van elkaar in de wereld kwamen maar je kunt het simpeler maken door te stellen dat draken vroeger algemeen bekend stonden als bestaande beesten.
Dat draken veel weg hadden van wat wij nu weten over dinosauriërs kunnen we opmaken uit de beschrijvingen en afbeeldingen die door mensen uit verschillende culturen gemaakt zijn. Kijk maar eens naar de volgende afbeeldingen en objecten:
Nijl Mozaïek van Palestina (Italië) toont mensen die op draak (of is het een dinosauriër) jagen. Circa 100 voor Christus.
Of wat te denken van de grafstenen van de Inca’s uit 500 – 1500 na Christus:
Diplodocus
Allosaurus
Tricerotops
Diplodocus |
Allosaurus |
Tricerotops |
En zo zijn er talloze voorbeelden van kunstvoorwerpen, verhalen en beschrijvingen door de eeuwen heen. Al deze voorbeelden lijken allemaal hetzelfde te zeggen, namelijk dat de mens regelmatig in contact kwam met grote reptielachtige beesten. Uiteraard past dit scenario niet in de evolutietheorie.