Apologeet.nl
De lijst met zonden zoals vermeld in het Nieuwe TestamentHier zijn de 125 zonden die in het nieuwe testament worden genoemd (in alfabetische volgorde). Definities die niet vanzelfsprekend zijn, zullen vergezeld gaan van definities.
1. Misbruikers van zichzelf: zelfvervuilers, met onnatuurlijke lusten.
2. Overspel (opmerking: alleen voor degenen die getrouwd zijn).
3. Woede.
4. Kwaadsprekers: degenen die kwaad spreken over degenen die afwezig zijn.
5. Dronkenschap: een drinkfeest.
6. Door onze vrijheid een struikelblok worden voor een zwakke broeder: de vrijheid nemen om dingen te doen zonder na te denken over het effect op het geweten van een zwakkere broeder.
7. Boos zijn op een broeder: onvriendelijke gedachten of daden jegens anderen uiten.
8. Bitterheid.
9. Godslastering.
10. Opscheppen.
11. Vechten.
12. Een broeder voor een rechter dagen: Juridische stappen ondernemen tegen een ander in plaats van samen oplossen.
13. Onze talenten begraven: geen verstandig gebruik maken van wat God ons heeft gegeven.
14. Een broeder een dwaas noemen: een ander belachelijk maken.
15. Samenwonen: ongehuwde mensen die samen leven en slapen.
16. Schelden.
17. Klagen.
18. Ontevredenheid: twistziek.
19. Slecht taalgebruik: onrendabele of onzuivere taal.
20. Verbondsbrekers: het licht breken van een plechtig of wettelijk pact.
21. Hebzucht.
22. Sluwheid: sluwheid.
23. Debatteren.
24. Bedriegen.
25. Het lichaam verontreinigen.
26. Fraude.
27. Christus verloochenen.
28. De lof van mensen verlangen: dingen doen om lof te verwerven.
29. Verachting.
30. Oneerlijkheid.
31. Ongehoorzaamheid aan ouders.
32. Verdeeldheid: splitsingen of scheuringen vormen in groepen.
33. Echtscheiding.
34. Met dubbele tong spreken: onoprechte uitspraken doen.
35. Dronkenschap.
36. Het brood eten of de beker van de Heer onwaardig drinken: avondmaal vieren terwijl je in zonde leeft.
37. Mannen die met mannen slapen (1 Korinthe 6:9).
38. Egoïsme: ambitie om uit te blinken (Galaten 5:20).
39. Afgunst (Galaten 5:20).
40. Hartstochtelijke begeerte: verlangen of verlangen naar verboden dingen (1 Thessalonicenzen 4:5).
41. Boos oog: egoïstische motieven hebben (Mattheüs 20:15).
42. Slechte gedachten: waardeloze, schadelijke of verdorven gedachten.
43. Afpersing
44. Vaders die kinderen tot toorn uitlokken: kinderen frustreren door wrede behandeling en / of niet communiceren.
45. Angstig: ontmoedigd, bezorgd, ongelovig
46. Smerigheid
47. Uit op schandelijke winst: Persoonlijk gewin ontvangen door onrechtvaardigheid (1 Timoteüs 3:3).
48. Fouten opsporen bij anderen terwijl je zelf een grotere fout hebt.
49. Dwaasheid.
50. Dwaas gepraat: dwaasheid.
51. Een vals getuigenis geven.
52. Hoererij.
53. Belediging: een ander geestelijk ten val brengen door ons voorbeeld.
54. Hebzucht.
55. Bedrog: bedrog.
56. Haters van God.
57. Haat.
58. Kwade schatten in het hart hebben.
59. Plezier hebben in hen die dingen doen die de dood waardig zijn: genieten van het gezelschap van zondaars.
60. De uitspraken van Christus horen, maar ze niet volgen.
61. Ketterijen: religieuze mening die verschilt van de gevestigde Schrift.
62. Hooggestemdheid: arrogant.
63. Hypocrisie.
64. Lege woorden: woorden zonder waarde.
65. Afgoderij: meer van iemand of iets houden dan van God.
66. Onverbiddelijk: weigeren te worden gerustgesteld
67. Buitensporige genegenheid: passie, lust.
68. Uitvinders van slechte dingen: zij die slechte manieren bedenken om hun vleselijke lusten te bevredigen.
69. Lichtzinnige taal: vieze moppen vertellen om anderen aan het lachen te maken (Efeze 5:4).
70. Oordelen.
71. Weten wat goed is te doen, maar het niet doen.
72. Wulpsheid: wellustig, baldadig, opwindende lust.
73. Schatten op aarde verzamelen: materieel succes nastreven ten koste van geestelijke zaken.
74. Leven voor plezier alleen: dol op luxe en sensueel genot / bevrediging.
75. Liefhebbers van zichzelf
76. Iemand anders meer liefhebben dan Jezus.
77. Verlangen naar een vrouw.
78. Liegen.
79. Kwaadaardigheid.
80. Vol van nijdigheid: schadelijk of gevaarlijk zijn, slecht karakter (Romeinen 1:29).
81. Een man die profeteert of bidt met zijn hoofd bedekt.
82. Spot.
83. Moord.
84. Murmureren: Mopperen, stiekem klagen.
85. Aanmatigend.
86. Trots: Eigenwaarde.
87. Opgeblazen: overschatting van iemands bekwaamheid of kennis.
88. Ontvreemden (Titus 2:10).
89. Laster.
90. Zwelgpartijen: overdreven verwennerij op feesten, vrolijkheid (Galaten 5:21).
91. Rellen
92. Opruiing (verraad): verzet aanwakkeren tegen autoriteit.
93. Arrogant
94. Spreken tegen de Heilige Geest
95. Tovenarij: magie beoefenen met hulp van boze geesten.
96. Het kwaad van waardigheid spreken: kwaad spreken over degenen die geëerd moeten worden.
97. Stelen
98. Stijf en onbesneden in harten en oren: koppig.
99. Strijd: ruzie, op zoek naar superioriteit.
100. Aanvaller: klaar om te vechten.
101. Zweren: eed afleggen (zoals in de rechtbank).
102. De geboden van mensen in de leer onderwijzen: Gods geboden veronachtzamen door interpretaties of geboden die door mensen zijn gemaakt.
103. Verraders.
104. Vertrouwen in rijkdom.
105. Niet binnengaan door de deur in de schaapskooi: verlossing zoeken door andere middelen dan het bloed van Christus.
106. Ongeloof: gebrek aan geloof.
107. Onreinheid.
108. Onvergevingsgezind hart.
109. Ongenadig.
110. Onrechtvaardigheid: morele onrechtmatigheid.
111. On-dankbaarheid.
112. ijdel gepraat: gebabbel.
113. Strijd.
114. Valse nederigheid.
115. Baldadigheid: wellustig, moreel ongeremd.
116. Fluisteraars: in het geheim valse of lasterlijke informatie verspreiden.
117. Hoerenkappers: iemand die omgaat met hoeren, een mannelijke prostituee.
118. Hekserij
119. Slechtheid: slechte praktijken, misdaad.
120. Zonder normale genegenheid: hardvochtig.
121. Zonder begrip: onverstandig
122. Wraak
123. Vrouw die haar haar knipt: dit is misschien geen zonde in moderne westerse landen. In Paulus ‘tijd werd het als een opstandige uitspraak beschouwd.
124. Vrouw die profeteert of bidt met haar hoofd onbedekt: dit is misschien geen zonde in andere situaties. Blijkbaar verzetten de vrouwen zich in deze kerk tegen hun eigen echtgenoot
125. Luiheid: Luiheid wordt in het Oude Testament aangemerkt als zonde (bijv. Spreuken 6:6). In het Nieuwe Testament wordt dit vooral bevestigd door het omgekeerde (ijver) aan te moedigen,